Moe van alle mensen die weten wat goed voor me is. Die maar doen zonder te vragen.
Reconstructie, herinrichting, het was niet mijn idee.
Kappen, zagen, hakken: van m’n geliefde bomen, struiken, bloemen en planten is niet veel meer over… De buurvrouw hebben ze grotendeels met rust gelaten. ‘t Hof ligt er nog even vredig bij, daar komen de mensen wel: rustig zitten op een bankje, de geitjes en de eendjes voeren, lekker met een kleedje op het gras, samen met vrienden of vriendinnen. Wanneer komen ze weer bij mij?
Ik voel me leeg.
In mij is het stil, het lijkt wel of de mensen bang zijn geworden, bang voor de leegte, de graafmachines en de bergen zand. Daar waar je vroeger bijna kon verdwalen kun je nu in één keer alles overzien…geen gezellige hoekjes meer waar je even samen of juist alleen kan zijn.
Het doet me weemoedig verlangen naar de tijden van weleer. Soms wil ik even niet zien waar ze in m’n binnenste mee bezig zijn; ik probeer dan te denken aan al die mensen die mijn paden hebben bewandeld. Het zijn er heel wat geweest. Ik zag ze veranderen, vrienden krijgen, geliefden verliezen, spelen met hun kinderen.
Steeds was ik daar, onveranderd door de tijd, zo moet het zijn.
Maar mijn herinneringen verbleken; zij die me dierbaar zijn verliezen langzaam hun gezicht.
Misschien moet ik ze voorstellen aan jou, help me onthouden wie ze zijn.
Ik denk dat ik begin met haar, amper 12 jaar, dromerig en schijnbaar zorgeloos. Nog even de juiste beelden er bij zoeken: was het niet de zomer van 1977?